In de collegebanken bij professor Tinbergen
Tijdens mijn eerste studiejaar (1947-1948) kreeg ik iedere donderdagochtend met enkele honderden soortgenoten college Statistiek van professor Tinbergen. Dit vak was een onderdeel van het in dat collegejaar voor het eerst gehouden propaedeuse examen. Tussen de twee colleges door hield hij een spreekuur. Op het tafeltje in de kleine kamer had hij (als niet-roker) sigaretten en lucifers neergelegd voor nerveuze bezoekers die daar baat bij dachten te hebben. Niemand van de aanwezigen wist toen dat de docent een prominent wetenschapper was. Verbazingwekkend is eigenlijk dat Tinbergen voor deze taak werd ingeschakeld naast het blijven geven van doctoraalcolleges en vooral ook naast zijn directeurschap van het Centraal Plan Bureau.
Vanaf september 1950 volgde ik – nu samen met hooguit maar 10 anderen – op de donderdagmiddag drie uren zijn doctoraalcollege Wiskundige Economie en Econometrie. Tijdens een van die colleges vroeg Tinbergen wat schoorvoetend aan de aanwezigen waarom er niet meer belangstelling was voor zijn studierichting, en wat hij zou kunnen doen om dat te verbeteren. Een oplossing konden we niet bieden. Aan de hand van een schriftje met vermoedelijk wat steekwoorden doceerde hij immers voortreffelijk. Een mogelijke verklaring leek ons dat weinig studenten de moed hadden om een relatief zwaar keuzevak te volgen. Ik kende zelf behoorlijk wat studenten die keuzevakken kozen die met veel minder inspanning tot de gewenste titel ‘drs’ leiden.
Gedurende diezelfde periode riep Tinbergen het kleine clubje studenten tijdens zijn college op om die donderdagavond in den Haag de opening van het Institute of Social Studies in het Paleis Noordeinde te bezoeken. Dan konden wij ons onderhouden met de nieuwe studenten. Ik ben gegaan en ontmoette daar onwennige studenten in prachtige klederdrachten. Zelf heb ik hem als oprichter/organisator voor de Rotterdamse afdeling van AIESEC enkele jaren mogen ‘strikken voor een korte inleiding over de Nederlandse economie voor buitenlandse doctoraalstudenten op de Sociëteit van het Corps. Zij waren als stagiaires werkzaam bij Rotterdamse bedrijven in het kader van de stage-uitwisselng via de Association Internationale des Etudiants Economiques et Commerciales.
In juli 1954 rondde ik mijn studie - na een intensief studentenleven bij het Corps - af met het behalen van het doctoraalexamen voor zes vakken, waaronder econometrie. Tevoren had ik via Tinbergen al een baan aangeboden gekregen: het opstellen van Nationale Jaarrekeningen bij het lokale Economisch Instituut in Kingston, Jamaica. Dat ging helaas niet door, omdat ik in militaire dienst moest. Hij heeft toen nog zonder succes geprobeerd om via een bevriende toenmalige PvdA-Minister mij uit de dienst te halen.
In plaats daarvan ben ik vanaf januari 1957 verbonden geweest aan het Econometrisch Instituut van professor Theil, de opvolger van Tinbergen als hoogleraar Econometrie, terwijl Tinbergen zich ging inzetten voor Ontwikkelingsprogrammering.
Bij Theil ben ik in juni 1962 gepromoveerd op een empirisch proefschrift. Tinbergen stelde mij een geïnteresseerde vraag tijdens mijn verdediging, die mij ruimte gaf voor een goed antwoord. Enkele maanden later ben ik van de wetenschap overgestapt naar het bedrijfsleven als werknemer bij Staatsmijnen in Limburg, nu DSM.
In latere jaren mocht ik professor Tinbergen nog verschillende malen met wederzijds genoegen ontmoeten. Voor mij is hij een betrokken en toegankelijke hoogleraar geweest van wie ik veel geleerd heb en waarvoor ik nog altijd veel ontzag heb. Mede dankzij het waar mogelijk toepassen van zijn kwantificerende aanpak mocht mijn carrière eindigen in interessante managementfuncties.
dr. D. B. (Bernard) Jochems (1929), Heerlen, mei 2021
P.S. Het zal de lezer niet zijn ontgaan dat ik spreek van professor Tinbergen en niet van Jan Tinbergen. In mijn studietijd was er geen ‘voornamencultuur’. De professor sprak zijn studenten aan met u en hun achternaam. De studenten gebruikten onderling ook de achternamen, tenzij het goede vrienden waren. Tempora mutantur.
Tijdens mijn eerste studiejaar (1947-1948) kreeg ik iedere donderdagochtend met enkele honderden soortgenoten college Statistiek van professor Tinbergen. Dit vak was een onderdeel van het in dat collegejaar voor het eerst gehouden propaedeuse examen. Tussen de twee colleges door hield hij een spreekuur. Op het tafeltje in de kleine kamer had hij (als niet-roker) sigaretten en lucifers neergelegd voor nerveuze bezoekers die daar baat bij dachten te hebben. Niemand van de aanwezigen wist toen dat de docent een prominent wetenschapper was. Verbazingwekkend is eigenlijk dat Tinbergen voor deze taak werd ingeschakeld naast het blijven geven van doctoraalcolleges en vooral ook naast zijn directeurschap van het Centraal Plan Bureau.
Vanaf september 1950 volgde ik – nu samen met hooguit maar 10 anderen – op de donderdagmiddag drie uren zijn doctoraalcollege Wiskundige Economie en Econometrie. Tijdens een van die colleges vroeg Tinbergen wat schoorvoetend aan de aanwezigen waarom er niet meer belangstelling was voor zijn studierichting, en wat hij zou kunnen doen om dat te verbeteren. Een oplossing konden we niet bieden. Aan de hand van een schriftje met vermoedelijk wat steekwoorden doceerde hij immers voortreffelijk. Een mogelijke verklaring leek ons dat weinig studenten de moed hadden om een relatief zwaar keuzevak te volgen. Ik kende zelf behoorlijk wat studenten die keuzevakken kozen die met veel minder inspanning tot de gewenste titel ‘drs’ leiden.
Gedurende diezelfde periode riep Tinbergen het kleine clubje studenten tijdens zijn college op om die donderdagavond in den Haag de opening van het Institute of Social Studies in het Paleis Noordeinde te bezoeken. Dan konden wij ons onderhouden met de nieuwe studenten. Ik ben gegaan en ontmoette daar onwennige studenten in prachtige klederdrachten. Zelf heb ik hem als oprichter/organisator voor de Rotterdamse afdeling van AIESEC enkele jaren mogen ‘strikken voor een korte inleiding over de Nederlandse economie voor buitenlandse doctoraalstudenten op de Sociëteit van het Corps. Zij waren als stagiaires werkzaam bij Rotterdamse bedrijven in het kader van de stage-uitwisselng via de Association Internationale des Etudiants Economiques et Commerciales.
In juli 1954 rondde ik mijn studie - na een intensief studentenleven bij het Corps - af met het behalen van het doctoraalexamen voor zes vakken, waaronder econometrie. Tevoren had ik via Tinbergen al een baan aangeboden gekregen: het opstellen van Nationale Jaarrekeningen bij het lokale Economisch Instituut in Kingston, Jamaica. Dat ging helaas niet door, omdat ik in militaire dienst moest. Hij heeft toen nog zonder succes geprobeerd om via een bevriende toenmalige PvdA-Minister mij uit de dienst te halen.
In plaats daarvan ben ik vanaf januari 1957 verbonden geweest aan het Econometrisch Instituut van professor Theil, de opvolger van Tinbergen als hoogleraar Econometrie, terwijl Tinbergen zich ging inzetten voor Ontwikkelingsprogrammering.
Bij Theil ben ik in juni 1962 gepromoveerd op een empirisch proefschrift. Tinbergen stelde mij een geïnteresseerde vraag tijdens mijn verdediging, die mij ruimte gaf voor een goed antwoord. Enkele maanden later ben ik van de wetenschap overgestapt naar het bedrijfsleven als werknemer bij Staatsmijnen in Limburg, nu DSM.
In latere jaren mocht ik professor Tinbergen nog verschillende malen met wederzijds genoegen ontmoeten. Voor mij is hij een betrokken en toegankelijke hoogleraar geweest van wie ik veel geleerd heb en waarvoor ik nog altijd veel ontzag heb. Mede dankzij het waar mogelijk toepassen van zijn kwantificerende aanpak mocht mijn carrière eindigen in interessante managementfuncties.
dr. D. B. (Bernard) Jochems (1929), Heerlen, mei 2021
P.S. Het zal de lezer niet zijn ontgaan dat ik spreek van professor Tinbergen en niet van Jan Tinbergen. In mijn studietijd was er geen ‘voornamencultuur’. De professor sprak zijn studenten aan met u en hun achternaam. De studenten gebruikten onderling ook de achternamen, tenzij het goede vrienden waren. Tempora mutantur.